Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ja, [ik zeg], dat hetgeen de heidenen offeren, zij [39]den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet, dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. 39. Want vele van de heidense afgoden, die zij door hunne beelden eerden, waren boze geesten. Zie Lev.17:7, en Deut.32:17. En hoewel zij somwijlen enige gestorvene mensen en andere creaturen daardoor wilden eren, of ook zelfs den Schepper des hemels en der aarde, gelijk Hand.17:23; Rom.1:21 te zien is, zo worden zij nochtans gezegd den duivelen die eer aan te doen, omdat de duivel van zulken beeldendienst een ingever en insteller was, waardoor God niet geeerd maar onteerd werd; Jes.40:18, en Jes.42:8.